Naar een vlakke premie

Waarom is deze aanpassing nodig?

Met het afschaffen van de doorsneesystematiek wordt een einde gemaakt aan de herverdeling bij pensioenopbouw tussen jongeren en ouderen. Daarbij krijgt de deelnemer geen nominaal pensioen meer in het vooruitzicht gesteld; alle pensioenregelingen worden namelijk premieregelingen. Ook in het nieuwe systeem wordt er nog steeds – ongeacht leeftijd – dezelfde premie ingelegd, maar daarvoor krijgt een deelnemer straks zijn individuele verwerving van pensioen terug. De doorsneesystematiek bij pensioenfondsen is niet langer houdbaar door veranderende omstandigheden. De afgelopen jaren is er veel gebeurd op de arbeidsmarkt en ook de vergrijzing zorgt voor een ander speelveld. Te denken valt aan de volgende veranderingen:


De arbeidsmarkt verandert

  • Werknemers blijven niet meer hun hele leven bij dezelfde werkgever;
  • Mensen gaan uit loondienst en werken verder als zzp-er;
  • Er wordt steeds meer gekozen voor omscholing en aan de slag gaan in een andere sector.


De verhouding tussen ouderen en jongeren verandert

  • Het aantal ouderen groeit ten opzichte van het aantal jongeren;
  • Het sociaal draagvlak neemt af naar mate deze verhouding steeds verder verschuift.


De behoefte naar persoonlijk en transparant pensioen groeit

  • Er is een groeiende behoefte aan een persoonlijker pensioenopbouw;
  • Verder is er steeds meer behoefte aan transparantie.

    Om die reden is besloten deze onderlinge solidariteit in de vorm van financiering van ouderen door jongeren af te schaffen. De oplossing wordt gezocht in het overstappen naar een gelijkblijvend premiepercentage waarbij jongeren ouderen niet meer subsidiëren. Deze overstap veroorzaakt een degressieve opbouw.

‘Het is niet nodig, maar wel ingrijpend dat ook verzekeraars en PPI's in navolging van pensioenfondsen over moeten op de vlakke premiesystematiek.’

Wat is er al bekend over de aanpassing?

  • Het maximaal gelijkblijvend premiepercentage komt te liggen tussen 30% en 33%;
  • Buiten dit premiepercentage voor de opbouw van het OP en NP blijven ook kosten en risicodekkingen fiscaal gefaciliteerd;
  • Deze maxima zijn gebaseerd op een 1,5% reëel rendement dus het rendement na aftrek van inflatie zodat ook geïndexeerd kan worden. Omdat er wordt gerekend met het rendement na aftrek van inflatie kan er ook geïndexeerd worden.


  • Elke vijf jaar wordt dit herijkt nadat de Commissie Parameters nieuwe rendementsverwachtingen heeft afgegeven. Uitzondering hierop vormt een tussentijdse schok die meer dan 5% punt hogere of lagere maximale premie geeft. Wanneer deze situatie zich voordoet wordt er ruim van te voren over gecommuniceerd;
  • Het verwacht lange termijn reëel rendement van de commissie parameters is nu hoger, namelijk circa 3,2%. Dit is gebaseerd op een 30-jaars rendement en een portefeuille van 50% obligaties en 50% aandelen. Dertig jaar is de gemiddelde duur dat de premie belegd wordt totdat een pensioenuitkering volgt. Dit is hoger dan het rendement van 1,5%. Wat betekent dat bij het bepalen van de premiegrens ruimte is om uit te gaan van een prudentieafslag. Met andere woorden, er kan gerekend worden met een lager rendement. Dit biedt ruimte om, indien gewenst, minder risicovol te beleggen dan de modelportefeuille;
  • Er is in de toekomst geen sprake meer van een eventtoets of andere fiscale afroming;
  • De bijspaarruimte wordt leeftijdsonafhankelijk. Dat is namelijk het maximale fiscaal percentage verminderd met de beschikbare premie;
  • Door de overstap naar gelijkblijvende premieregelingen worden DB-regelingen in de toekomst niet meer fiscaal gefaciliteerd.


Wat is nieuw?

  • Het maximale percentage wordt 30%. Deze aanpassing ten opzichte van de eerdere 33% komt voort uit het feit dat voor het nabestaandenpensioen vóór de pensioendatum ook een nabestaandenpensioen op opbouwbasis was meegenomen in de berekening. Dat laatste gaat over op een risicodekking, waardoor het percentage is verlaagd;
  • De tabel met het maximaal gelijkblijvend premiepercentage wordt:


Wat is er nog onzeker? 

De beleidsmakers hebben nog in onderzoek wat nu een realistisch verwacht rendement is en hoe moet worden omgegaan met de prudentieafslag.


Wat vinden we hiervan?  
We kunnen ons vinden in de afschaffing van de doorsneesystematiek en de beweegredenen erachter. Deze systematiek is transparant en heeft geen herverdeling tot gevolg. Het is dan ook niet nodig dat ook verzekeraars en PPI’s in navolging van pensioenfondsen over moeten op de vlakke premiesystematiek. Deze omschakeling is ingrijpend en betekent nogal wat voor onze relaties.